Om vorderingen van kinderopvangorganisaties te incasseren werd, nadat ouders door de rechter tot betaling waren veroordeeld, door gerechtsdeurwaarders vaak beslag gelegd op de kinderopvangtoeslag. Door uitspraken van verschillende rechters is er discussie ontstaan over de vraag of er door een kinderopvangorganisatie waar de opvang inmiddels is geëindigd nog wel beslag gelegd mag worden op kinderopvangtoeslag.
Achtergrond van deze discussie is dat toeslagen worden verstrekt om huurders / ouders in staat te stellen om de huur dan wel kinderopvang te kunnen betalen. Op basis van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) mag er daarom geen beslag worden gelegd op deze toeslagen. Gebeurt dit namelijk wel, dan zouden ‘gewone’ schuldeisers (zoals banken, energiebedrijven etc.) beslag mogen leggen op deze toeslagen en kan de toeslag niet worden aangewend voor hetgeen waarvoor deze is bedoeld, namelijk het betalen van de huur of de kinderopvang. Het beslagverbod dient er dus voor om te zorgen dat de toeslag daadwerkelijk wordt gebruikt voor het doel waarvoor zij bestemd is.
Op het uitgangspunt dat er geen beslag gelegd mag worden op toeslagen is in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor verhuurders en kinderopvangorganisaties echter een uitzondering gemaakt. Verhuurders en kinderopvangorganisaties mogen wel beslag leggen op de huur- / kinderopvangtoeslag. Dit omdat de betalingsverplichting aan de verhuurder / kinderopvangorganisatie juist de reden is dat iemand een toeslag ontvangt.
Wat nu als de kinderopvang / huur inmiddels is beëindigd? Mag er dan nog steeds beslag worden gelegd, of is de toeslag die iemand ontvangt bedoeld om de lopende huur/kosten voor kinderopvang van te voldoen? Over deze vraag wordt door rechters verschillend gedacht.
Al in 2009 is voor de rechtbank Almelo een kort geding gevoerd waarin opheffing werd gevorderd van beslag op de kinderopvangtoeslag. Dat beslag was gelegd ten behoeve van de vorige kinderopvangorganisatie. In het kort geding werd aangevoerd dat de toeslag is bedoeld voor de lopende kinderopvangkosten. Als gevolg van het beslag kon de toeslag echter niet worden gebruikt voor betaling van de lopende kosten. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag niet opgeheven diende te worden. Volgens de voorzieningenrechter blijkt niet uit de wet dat uitsluitend de kinderopvangorganisatie, die op dat moment opvang verleent, beslag mag leggen op de kinderopvangtoeslag.
Op 29 april 2014 heeft de voorzieningenrechter te Maastricht op vergelijkbare gronden een vordering afgewezen tot opheffing van een beslag op huurtoeslag. Dat beslag was gelegd door de vorige verhuurder en had betrekking op een woning waar de gerechtigde inmiddels niet meer woonde. Ook hier oordeelde de rechter dat uit de wet niet afgeleid kan worden dat de uitzondering op het beslagverbod alleen geldt voor de huidige verhuurder of voor de huidige woning.
Tegen deze laatste uitspraak is hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch en deze heeft op 15 juli 2014 uitspraak gedaan. In tegenstelling tot de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht vindt het Hof dat tussen de vordering van de vorige verhuurder voor een andere woning en de huidige huurtoeslag sprake is van een te ver verwijderd verband. Volgens het Hof is de huurtoeslag bedoeld om de lopende huurtermijnen van te voldoen. Dit laatste is onmogelijk indien daar door een oude huurder beslag op wordt gelegd. Het Hof oordeelde daarom dat het beslag moest worden opgeheven en de uit het beslag ontvangen bedragen moesten worden terugbetaald.
Naar mijn mening introduceert het Hof in haar uitspraken beperkingen aan de mogelijkheid voor een huurder /kinderopvangorganisatie om beslag te leggen op toeslagen die niet uit de wet en de wetsgeschiedenis blijken. Waar het Hof aan voorbij gaat, is dat in de praktijk vrijwel alleen beslag wordt gelegd om ‘oude’ vorderingen te incasseren. Nu de wetgever uitdrukkelijk beslag wegens huurschulden op huurtoeslag heeft toegestaan, kan deze uitzondering op het beslagverbod per definitie alleen maar betrekking hebben op oude huurtermijnen. Als het oordeel van het Hof wordt gevolgd, zou de uitzondering die in de wet is opgenomen een dode letter worden.
De huidige uitspraken bieden dus nog de nodige ruimte voor discussie. Om alle onduidelijkheden weg te nemen, is het helaas wachten op meer jurisprudentie over dit onderwerp.