Bij een adres in onderzoek is het adres, zoals de kwalificatie al aangeeft, in onderzoek door de gemeente.

Het resultaat van het onderzoek is vaak dat er een nieuw woonadres wordt geregistreerd of dat de betrokkene wordt afgevoerd. Het komt echter ook regelmatig voor dat de betrokkene bij het onderzoek daar nog steeds blijkt te wonen en daarna dus nog steeds “gewoon” op het onderzochte adres staat ingeschreven. In een daarna getrokken BRP informatie blijkt dan niets meer van het onderzoek.

Waar moet nu betekend worden als een adres in onderzoek is? Idealiter zou een gdw op het onderzochte adres zelf moeten nagaan of het wel of niet klopt. Veelal wordt er niemand aangetroffen zodat dit niet echt zinvol is.

Op grond van artikel 11 lid 2 BW wordt een natuurlijk persoon geacht zijn woonstede te hebben verplaatst als hij dit aan het College van B&W heeft laten weten. Daaruit wordt afgeleid dat als iemand staat ingeschreven in de BRP dat er vanuit mag worden gegaan dat hij daar zijn woonstede heeft. Dit laatste is ook in de jurisprudentie aanvaard: de inschrijving is een indicatie dat iemand daar woonachtig is en, zonder contra indicaties, mag daar worden betekend.

Nu een onderzoek niet altijd leidt tot een nieuw (of geen) adres is er n.m.m. tijdens de periode van onderzoek er geen rechtvaardiging voor het vermoeden dat iemand op zijn BRP-adres woont. Sterker nog eerder het tegenovergestelde, het onderzoek is immers niet voor niets ingesteld. Een gdw valt dan terug op de algemene bepaling dat iemand zijn woonplaats heeft waar zijn woonstede heeft of hij verblijft. Op grond van 46, 47, 54, (55 en 56) en 58 Rv

Is een dagvaarding nietig als openbaar wordt betekend terwijl (later) blijkt dat een gedaagde wel in de BRP stond ingeschreven? De inschrijving is, zoals gesteld, een indicatie. Inschrijving gebeuren ook met terugwerkende kracht, zodat n.m.m. ook bij die beoordeling niet alleen van de BRP-inschrijving mag worden uitgegaan en de gedaagde meer bewijs van zijn woonplaats moet leveren.

Hierbij mag artikel 122 Rv niet worden vergeten:

Verschijnt de gedaagde in het geding, of komt hij, na bij verstek te zijn veroordeeld, in verzet, en beroept hij zich op de nietigheid van het exploot van dagvaarding, dan verwerpt de rechter dat beroep indien naar zijn oordeel het gebrek de gedaagde niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad.

Dit kan geldt volgens de Hoge raad ook in hoger beroep: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2007:BA2499

en de conclusie:

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:PHR:2007:BA2499

Naar mijn mening blijkt uit die jurisprudentie ook dat een gedaagde niet zo snel in zijn belangen is geschaad.

Wat weer wel opvallend is is dat in het procesreglement Familierecht m.b.t. het betekenen van het echtscheidingsverzoekschrift aan de andere partner er andere eisen worden gesteld dan in Rv:

https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/procesreglement-familie-en-jeugdrecht.pdf

4.6 Indien de belanghebbende volgens de BRP op hetzelfde adres als verzoeker staat ingeschreven, maar feitelijk op een ander voor verzoeker bekend adres verblijft, dient betekend te worden op de wijze als vermeld in artikel 46 of artikel 47 Rv op het adres waar de belanghebbende werkelijk verblijft (kort gezegd: in persoon, aan een huisgenoot of aan een andere persoon die zich daar bevindt of – indien dat niet mogelijk is – middels achterlating van een afschrift of – indien dat ook niet mogelijk is – door bezorging van een afschrift per post). 

 Indien op het adres waar de belanghebbende feitelijk verblijft niet in persoon wordt betekend, dient tevens betekend te worden op de wijze als vermeld in artikel 57 Rv op het BRP-adres (kort gezegd: in persoon of – indien dit niet mogelijk is de – door achterlating van een afschrift of – indien dat ook niet mogelijk is – door bezorging van een afschrift per post en aan het parket)

Het toch betekenen aan het BRP-adres is m.i. zinloos. Als de verzoeker zou willen dat de andere partner het stuk niet ontvangt zou zij in het geval de andere partner niet meer op dat adres woonachtig is juist niet aangeven dat dit het geval is zodat zij het verzoekschrift kan wegmaken. Het zenden aan het parket is immers een formaliteit die geen enkel praktisch gevolg heeft. Ik heb er  althans nog nooit van gehoord dat het parket iemand met het exploot onder de arm op pad heeft gestuurd om dit aan de andere partner uit te reiken.

Het vereiste van het reglement leidt in de praktijk ook tot vreemde situaties. De gdw gaat dan toch naar BRP-adres en treft daar de verzoekster die meedeelt dat de andere partner daar (gelukkig) niet meer woont en dat zij dit ook aan de advocaat heeft meegedeeld. Dan moet de gdw aangeven dat de advocaat dat ook in het verzoekschrift heeft vermeld en aan de rechtbank kenbaar heeft gemaakt maar dat de rechtbank toch wil dat er op het BRP-adres wordt betekend. Er wordt dan af en toe een kwalificatie over de rechtspraak gegeven die ik maar niet zal herhalen.