Op 18 februari 2016 heeft de ledenraad van de KBvG een bestuursnotitie goedgekeurd over exploot/ambtshandelingen.

Het ambtelijk handelen van de gerechtsdeurwaarder is door de wetgever omschreven in artikel 2 van de gerechtsdeurwaarderswet (hierna GDW-wet). De opsomming is niet limitatief, er zijn andere taken zoals het optreden als ontvangende en verzendende instantie onder de gerechtsdeurwaarderswet en opzegging van huurovereenkomsten die in specifieke bepalingen zijn opgenomen. Het handelen is geen open stelsel, niet ieder handelen kan tot ambtshandeling worden verheven. Als een gerechtsdeurwaarder een huurcontract opmaakt is het daardoor geen ambtshandeling. Een betekening van een pandakte door de pandgever aan de pandhouder maakt het niet tot een authentieke akte zoals bedoeld in de wet.

De ruimte die lijkt te zitten tussen art. 2 GDW-wet en het BRP autorisatiebesluit heeft tot discussies geleid maar die zijn door het bestuur altijd in de kiem gesmoord waarbij dat gremium (kort door de bocht gesteld) zich op het standpunt stelde dat art. 2 Gdw-wet een gesloten systeem is. De ruimte leek (ook) te zitten in art. 37 lid 3 BW dat leert dat elke handeling die schriftelijk kan ook bij exploot kan. Het bestuur sloot die weg in 2011 heel beslist af.

De praktijk bleef er mee worstelen want een exploot doen zonder BRP bevraging is geen erg aantrekkelijke weg. Het voorbeeld daarbij is de stuiting waarvan al in 2012 werd beslist dat het een ambtshandeling

[1] is.

De commissie wetgeving werd, met de MvT bij de aanpassingswet gdw-wet (kamerstuk 34047) in de hand, om nader advies gevraagd. Dat advies leidde tot een lijvige notitie.

Ik citeer:
(..)
Bij de beantwoording van de vraag of de gerechtsdeurwaarder ook buiten het terrein van het burgerlijk procesrecht en het executie- en beslagrecht een ambtelijke taak heeft, speelt artikel 3:37 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) – luidende dat “indien bepaald is dat een verklaring schriftelijk moet worden gedaan, zij, voor zover uit de strekking van de bepaling niet anders volgt, ook bij exploot kan geschieden” – een cruciale rol. De hier bedoelde bepaling mag, zo blijkt uit de literatuur, ook een contractuele zijn. Uit een overeenkomst kan een vormvoorschrift voortvloeien en ook dan geldt dat bepaald is dat een verklaring schriftelijk moet worden gedaan. Aldus geeft artikel 3:37 lid 2 BW een instructie aan de gerechtsdeurwaarder in die gevallen waarin de wet of een overeenkomst de schriftelijke vorm voorschrijft. Dit betekent dat als het exploot als alternatief verschijnt dit – in tegenstelling tot wat de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders overwoog in haar uitspraak van 8 februari 2011 – niet anders kan zijn dan een ambtshandeling.
Het voorgaande betekent dat nu artikel 3:317 BW de schriftelijke vorm voorschrijft, ook het stuitingsexploot op de voet van artikel 3:37 lid 2 BW bij exploot kan worden gedaan.
Hetzelfde geldt voor de schriftelijke mededeling dat de verzoeker tot arbitrage overgaat, met een aanduiding van hetgeen hij aan arbitrage wil onderwerpen. Daarbij maakt het geen verschil of de schriftelijke mededeling door de wet wordt vereist (vlg. art. 1025 lid 1 Rv), dan wel door een overeenkomst (vlg. art. 1025 lid 3 Rv).
Ook bij de aanzegging overeenkomstig artikel 6:236 onder n BW kan het exploot als alternatief verschijnen. Sinds de inwerkingtreding van het nieuwe arbitragerecht vloeit immers rechtstreeks uit de wet voort dat een beroep op een arbitraal beding schriftelijk moet worden gedaan.
Verder dwingt artikel 6:82 lid 1 BW in combinatie met artikel 3:37 lid 2 BW de gerechtsdeurwaarder desgevraagd een exploot van aanmaning uit te brengen, mits het er inderdaad om gaat het verzuim van de schuldenaar te doen intreden. Indien de gerechtsdeurwaarder gevraagd wordt dit exploot uit te brengen, kan hij zijn ministerieplicht niet weigeren op grond van het feit dat de schuldeiser ook per brief had kunnen aanmanen. Zo geldt dat de bewijspositie van de verzender (gezien art. 3:37 BW) kan vergen dat bewijs kan worden geleverd van zowel ontvangst van de aanmaning als de inhoud daarvan. Het is daarbij wel van belang dat de gerechtsdeurwaarder zich beperkt tot sober, niet intimiderend taalgebruik. Dat wil zeggen dat hij niet de indruk wekt dat de schuldenaar reeds veroordeeld is, of dat sprake is van rechtsgevolgen anders dan die welke intreden door de ontvangst van het stuk. Dit volgt ook uit de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders; zie bijvoorbeeld de artikelen 8 en 12 van deze verordening. Doet de gerechtsdeurwaarder dat wel, dan verzet de aard en de strekking van artikel 6:82 lid 1 BW zich er tegen dat het exploot als alternatief verschijnt. Bovendien riskeert de gerechtsdeurwaarder dan een tuchtrechtelijke maatregel.

 

De zeer leerzame noten uit de notitie laat ik hier achterwege.

Ik moet het bestuur complimenteren voor de manier van argumenteren: men schept dringend gewenste ruimte maar maakt die ook weer niet te groot. Met name de grenzen die men stelt aan de sommatie zijn nuttig. Het is zeer zeker niet gewenst dat men voor ieder belang op kantoorpapier gaat sommeren in zaken waarin verzuim vaststaat. Laten we nuchter zijn: bij bedrijven gebeurt het en zal het blijven gebeuren al is het maar omdat men de KvK gegevens heeft. Bij particulieren zal het ook gebeuren in zaken die de notitie niet voor ogen heeft want in heel veel zaken staat het verzuim vast maar wil men zeker weten met wie men te maken heeft en het sommatie-exploot is daarvoor een schitterend medium.

[1]Hof Arnhem 16 oktober 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY1109