Bij beslaglegging vervult de gerechtsdeurwaarder een spilfunctie. Op grond van 478 Rv int de deurwaarder, die het oudste executoriale beslag heeft gelegd, de onder het beslag vallende gelden en berekent de hoogte van de beslagvrije voet. Het is de deurwaarder die in de praktijk de beslagvrije voet vaststelt en niet zijn opdrachtgever

[2] maar een feit is en blijft dat de wetgever dat nooit heeft vastgesteld. De heersende opvatting is dat de derde-beslagene lijdelijk is; hij heeft geen eigen verantwoordelijkheid[3]. In veel procedures tot bij de CRvB is telkens beslist dat een bestuursorgaan de aanwijzingen van de deurwaarder dient op te volgen en een belangenafweging niet op zijn plaats is[4] . Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend gerechtsdeurwaarder mag verwacht worden dat hij op zorgvuldige wijze beslag legt. Dit houdt in dat de gerechtsdeurwaarder in het kader van de jegens de schuldenaar in acht te nemen zorgplicht een onderzoek dient te verrichten naar de feiten die relevant zijn voor een juiste berekening van de beslagvrije voet.

Telkens indien er beslag wordt gelegd op het inkomen van de schuldenaar dient dit onderzoek plaats te vinden. De gerechtsdeurwaarder dient in zijn algemeenheid kort vóór het moment van beslaglegging te vragen naar de relevante financiële gegevens van de betrokkene. Zo is in het kader van het vaststellen van de juiste beslagvrije voet van belang of de schuldenaar al dan niet gehuwd is. De gerechtsdeurwaarder zou ook via de werkgever van de schuldenaar gegevens over de financiële en/of gezinssituatie kunnen verkrijgen. Verificatie van adres- en andere gegevens via de werkgever is niet klachtwaardig[5]

In dit kader is een uitspraak van de kantonrechter Arnhem [6] interessant. Hierin overweegt de rechter (r.o. 4.5.) dat de wet aan de beslaglegger geen vrijbrief geeft om willekeurig een beslagvrije voet vast te stellen. Het is aan de beslaglegger (lees: diens ingeschakelde deurwaarder) om zorgvuldig te bepalen welke beslagvrije voet geldt. Het kan dus niet zo zijn dat de deurwaarder “zomaar” een beslagvrije voet vaststelt en dat de schuldenaar maar bezwaar moet maken. De deurwaarder dient inzichtelijk te maken op welke wijze de beslagvrije voet wordt berekend.

De Kamer van Gerechtsdeurwaarders[7] oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder (dus niet de executerende schuldeiser) in beginsel, voor zover hij de gelden nog onder zich heeft, verplicht is tot terugbetaling van de teveel ingehouden bedragen als achteraf blijkt dat er een onjuiste beslagvrije voet is toegepast. De Kamer oordeelde voorts dat in zijn algemeenheid een termijn van een jaar om met terugwerkende kracht de geïnde gelden terug te betalen een redelijke termijn is. De Tilburgse kantonrechter[8] voegde hier een dimensie aan toe: mocht in het geval van een door de gerechtsdeurwaarder gebrekkig uitgevoerd onderzoek naar de financiële gegevens van de schuldenaar, een onjuiste beslagvrije voet zijn vastgesteld, is het enkele gegeven dat de schuldenaar niet protesteert tegen een verkeerd berekende beslagvrije voet, geen reden om af te wijken van dit beginsel. Deze kantonrechter veroordeelde desgevorderd toch de rechtspersoon van de deurwaarder tot het terugbetalen van de teveel ingehouden gelden. Het niet correct toepassen van de beslagvrije voet werd aangemerkt als een onrechtmatige daad.

In hoger beroep sneuvelde deze uitspraak van de Tilburgse kantonrechter volkomen terecht. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch[9] oordeelde dat voor een foutief berekende beslagvrije voet de rechtspersoon niet aansprakelijk is. Het is immers de beslagleggende deurwaarder in persoon die in zijn hoedanigheid van openbaar ambtenaar is belast met beslaglegging en verdere executie. Een rechtsplicht voor een organisatie waarbij die deurwaarder is aangesloten inhoudende dat die organisatie de beslagvrije moet berekenen, bestaat niet. Zelfs het feit dat vrijwel alle correspondentie gevoerd is door en met de rechtspersoon, houdt niet in dat deze gedraging heeft te gelden als een onrechtmatige daad van de rechtspersoon. Bovendien is het hof van mening dat er geen sprake is van schade. Er is geen schade, omdat het totale vermogen van de schuldenaar niet is benadeeld. De onterecht niet-ontvangen bedragen zijn immers besteed aan het aflossen van de schuldenlast.

De onbeantwoorde vraag blijft echter of de deurwaarder in persoon aansprakelijk gesteld kan worden voor het foutief berekenen van de beslagvrije voet. Het hof oordeelt immers dat het vaststellen van de beslagvrije voet een wettelijke taak is van de deurwaarder. Verwijzend naar art. 475d lid 7 Rv, waarin is bepaald dat de beslaglegger (en dus niet de deurwaarder) de beslagvrije voet zonodig dient aan te passen, lijkt het erop dat dit getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 1986/87, 17 897, nr. 5, p. 13) vermeldt: “is in onwetendheid te veel aan de beslaglegger betaald, dan moet hij dat onverwijld teruggeven of verrekenen (…).” Dit duidt erop dat niet de gerechtsdeurwaarder (evenmin zijn rechtspersoon) maar de beslaglegger aansprakelijk is voor terugbetaling. De voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem oordeelde reeds op 1 maart 2012[10] dat de beslaglegger moest terugbetalen.

Geheel anders besliste de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo[11] die de onrechtmatige daad zwartepiet bij de deurwaarder legde maar net als het Hof Den Bosch in 2013 besliste dat er geen schade was geleden.

Dient een door toedoen van de gerechtsdeurwaarder onjuist berekende beslagvrije voet met terugwerkende kracht te worden toegepast? Toepassing van art. 475d lid 7 Rv. en de daarbij behorende wetsgeschiedenis leidt tot dit aan schuldeisers soms heel moeilijk uit te leggen antwoord. Mij is het zeer schrijnende geval bekend van een (geweld)slachtoffer die de dader moest terugbetalen. Er zijn ongetwijfeld voldoende andere minstens even ergerlijke situaties bekend. Op grond van de wet moet het, maar je kunt er soms niet met droge ogen achter staan.

De Heerenveense kantonrechter oordeelde [12] dat in die casus de deurwaarder niet gehouden was om met volledige terugwerkende kracht het teveel geïncasseerde bedrag aan de schuldenaar terug te betalen. Aangezien de schuldenaar niet tijdig reageerde naar aanleiding van de door de deurwaarder (naar aanleiding van een onderzoek naar de financiële gegevens van de schuldenaar) vastgestelde beslagvrije voet, werd de terugwerkende kracht beperkt tot een jaar. De deurwaarder wist niet of kon niet weten van de gewijzigde omstandigheden (de partner van de schuldenaar verbleef regelmatig in het buitenland). Deze kantonrechter verwees hierbij naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Kamer van Gerechtsdeurwaarder d.d. 18 oktober 2011 waarin een periode van een jaar in zijn algemeenheid nog is aan te merken als een redelijke en doenlijke termijn om met terugwerkende kracht de geïnde bedragen terug te betalen. Hierbij is tevens van belang of de deurwaarder de uit het beslag ontvangen bedragen reeds aan de schuldeiser heeft afgedragen.

Met betrekking tot het al dan niet bestaan van een terugbetalingsplicht is tevens een uitspraak van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders van 24 februari 2015[13] interessant: de simpele mededeling van de gerechtsdeurwaarder dat de gelden reeds zijn uitgekeerd aan de schuldeiser is onvoldoende. De deurwaarder is verplicht inzichtelijk te maken wanneer welke ingehouden bedragen aan de opdrachtgever tussentijds zijn overgemaakt. Ook het verweer dat er een interne verrekening van kosten met de opdrachtgever heeft plaatsgevonden, helpt de deurwaarder niet. De gelden blijven immers in de macht van de deurwaarder.

Hopelijk wordt die zaak in appel aangevochten want het zal heel interessant zijn wat het Hof zal beslissen op het zo belangrijke punt van uitsplitsing waar de kamer wel heel erg snel over heen liep.

Toepassing van art. 475d lid 7 Rv. leidt ertoe dat de gerechtsdeurwaarder voortdurend op zijn hoede moet zijn. De deurwaarder dient onverwijld rekening houden met een wijziging van omstandigheden die de beslagvrije voet verhogen. Hierbij maakt het niet uit hoe de deurwaarder kennis krijgt van die omstandigheden. “Onverwijld” wordt uitgelegd als direct nadat die wijziging zich heeft voorgedaan ook al is die wijziging nog niet doorgegeven. Over het algemeen berispt de Kamer van Gerechtsdeurwaarders een gerechtsdeurwaarder die niet rekening houdt met de gewijzigde omstandigheden. De kamer hanteert tegenwoordig een termijn van 14 dagen aan voor correctie, daarna volgt normaal de tuchtrechtelijke sanctie van berisping. De vraag wie wat moet terugbetalen is soms moeilijk te beantwoorden. Zo kunnen er meerdere (cumulatieve) beslagleggers betrokken zijn.

Een executant onttrekt zich trouwens aan terugbetaling en dat is de gemeente op grond van art. 60 van de participatiewet:

(..)

  1. De persoon van wie kosten van bijstand worden teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering op grond van deze paragraaf van belang zijn.

(..)

  1. Zolang de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid en de artikelen 18a, achtste lid, en 47g, achtste lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
  2. is het college, in afwijking van artikel 4.93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
  3. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij invordering van kosten van bijstand en de bestuurlijke boete bij dwangbevel.

Voor de schuldenaar geldt blijkens art. 475g Rv de plicht de gerechtsdeurwaarder te informeren over zijn inkomenspositie. De Hoge Raad oordeelde dat deze verplichting niet onbegrensd is. Van de schuldenaar wordt niet verlangd dat hij volledige rekening en verantwoording aflegt, maar slechts zijn bronnen van inkomsten en vermogenspositie opgeeft[14]. De schuldenaar is niet verplicht zijn buitenlandse inkomstenbron(nen) kenbaar te maken. De verplichting strekt zich slechts uit over die bronnen van inkomsten die vatbaar zijn voor beslag door een Nederlandse gerechtsdeurwaarder[15]. In de praktijk informeert de schuldenaar de gerechtsdeurwaarder te weinig en als het al gebeurt, gebeurt het vaak te laat met alle gevolgen van dien.

Lid 2 van art. 475g Rv is van belang: zo lang als de schuldenaar desgevraagd niet opgeeft of en hoeveel het inkomen bedraagt van zijn partner aan wie samen met hem gezinsbijstand zou kunnen toekomen, mag de beslagvrije voet gehalveerd worden. Onder het inkomen van de partner valt ook een maandelijkse voorlopige teruggaaf van de Belastingdienst. Deze sanctie van het halveren van de beslagvrije voet geldt enkel indien de schuldenaar een partner (echtgenoot, geregistreerd partner, samenwoner) heeft met wie hij een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de Participatiewet (art. 3 Participatiewet) voert. Indien de schuldenaar zijn eigen inkomsten niet (of niet juist) opgeeft, ontbreekt een sanctie. Artikel 475g lid 2 stelt wel aan dat de beslagvrije voet ingeval dat het inkomen niet bekend is 72% van de bijstandnorm bedraagt, maar zodra er beslag is gelegd en de verklaring is ontvangen is het inkomen, in ieder geval gedeeltelijk bekend.

Halvering van de beslagvrije voet is ook niet toegestaan indien de schuldenaar desverzocht verzuimt op te geven of er een (gehuwd of ongehuwde) partner is; slechts indien hij wel samenleeft met een partner, maar niet het inkomen van zijn partner kenbaar maken, is halvering wèl toegestaan. De kantonrechter Leiden oordeelde op 27 februari 2002[16] dat een gehalveerde beslagvrije voet altijd met terugwerkende kracht gecorrigeerd moet worden, ook indien de schuldenaar achteraf alsnog de juiste inkomensgegevens aanlevert. De beslagvrije voet kan ook alleen gehalveerd worden indien de deurwaarder een redelijk vermoeden heeft dat de schuldenaar een partner heeft. Vage vermeldingen op sociale media zijn daarvoor niet voldoende[17]

 

[1] Mijn dank aan collega Thijs van Lierop uit Weert voor een aantal nuttige suggesties bij het concept van dit blog.

[2] Voorzieningenrechter rechtbank Zwolle, 4 november 2009, ECLI:NL:RBZLY:2009:BL0084)

[3] Anders: kantonrechter Leiden, 27 februari 2002, Prg. 2002, 5857)

[4] CRvB 17 juni 2015 ECLI:NL:CRVB:2015:1916

[5] Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 12 juni 2015, TGDKG:2015:101

[6] 13 mei 2015 ECLI:NL:RBGEL:2015:3735

[7] 18 oktober 2011 ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0730

[8] 13 december 2013 zaaknummer 2527155 VV EXPL 13-155 (ongepubliceerd)

[9] 19 Augustus 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2834, r.o. 4.9)

[10] ECLI:NL:RBARN:2012:BV8597

[11] Voorzieningenrechter Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 1 juli 2015      ECLI:NL:RBOVE:2015:3471

[12] 14 maart 2012 zaak-/rolnummer 371218 CV EXPL 11-5231 (on gepubliceerd)

[13] Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 24 februari 2015 TGDKG_2015_48

[14] HR 20 September 1991, RvdW 1991, 201, NJ 1992, 552 Tripels/Masson

[15] Gerechtshof Leeuwarden 30 maart 2010, ECLI:NL:2015:BL9953)

[16] Prg. 2002, 5857

[17] Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 7 juni 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0644.