Bij een beslag op roerende zaken bij of onder een derde doet zich regelmatig de vraag voor wat nu de feitelijke situatie is.

Die vraag plaagt niet enkel de eisende partij: rechters zijn soms ook (even) de weg kwijt zoals de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 januari 2014[1] toen een vuistpandhouder een zaak terugvorderde die door een deurwaarder met sterke arm was teruggevorderd.

Er werd onder 4.1 door de Voorzieningenrechter overwogen “Het door verweerder gelegde beslag is, anders dan hij betoogt, geen derdenbeslag, maar een beslag onder een derde”

De voorzieningenrechter zal voor wat betreft het laatste bedoelen onder de schuldenaar bij een derde.

Enkel tegen een schuldenaar kan op zijn adres dwang met sterke arm worden uitgeoefend, zo heeft de Hoge Raad duidelijk uitgemaakt in het arrest Oelen/te Pas[2] In die kwestie had een gerechtsdeurwaarder (in 1947) zich met politiedwang de toegang verschaft tot de woning van een derde om aldaar ten laste van de schuldenaar beslag op roerende zaken beslag te leggen. De derde verzette zich daartegen omdat zij stelde zelf eigenares te zijn.

De HR leerde: In onze wet ontbreekt elke regeling omtrent (gewoon) executoriaal beslag op roerende goederen, te leggen op goed, dat zich in handen van derden bevindt.

Aangenomen moet worden, dat een derde, onder wien zodanig beslag wordt gelegd, zich erop mag beroepen, dat onze wet die beslag niet kent en dat inbeslagneming onder hem slechts overeenkomstig de voorschriften m.b.t. arrest onder derden , mag plaats vinden.

Alleen den derde en niet den schuldenaar komt het recht toe zich daarop te beroepen.

Wanneer de derde bereid is zodanig beslag op goederen, welke hij erkent van den schuldenaar onder zich te hebben, toe te laten, kan de inbeslagneming geldig geschieden.

Zonder toestemming van den derde kan zodanig beslag niet geldig tegenover hem worden gelegd.

Te dezen blijkt niet van bereidheid van den derde, die zelf eigenaar beweerd te zijn, om het beslag toe te laten. Hij heeft dus het recht het beslag te doen opheffen.

De wetgever reageerde niet op het arrest en dat is ook wel logisch want de Hoge Raad wees terecht in het voetspoor van de AG op het gesloten systeem dat ons beslagrecht is. Beslag op roerende zaken ten laste van de schuldenaar kan bij de schuldenaar en bij een derde maar dan mag die derde zich niet tegen het beslag verzetten. Voor de praktijk speelt natuurlijk altijd het probleem dat vaak de vraag is wat de feitelijke situatie is:

– is dit de “bodem” van de schuldenaar? Daarbij zijn allerlei variaties mogelijk maar de bottom line is en blijft dat de schuldenaar toegang tot die plaats moet hebben zonder medewerking van een derde. Laat u dus niet misleiden door 444 lid 1 Rv. Op de beroepsopleiding voor kandidaat-gerechtsdeurwaarders werd vroeger het voorbeeld gegeven van de man die drie hoog achter een kamer huurt en via de woning van de verhuurder naar buiten moet. Ook in dat geval is sprake van de bodem van de schuldenaar en mag de gerechtsdeurwaarder zich desnoods met sterke arm via de woning van de tegenwerkende huiseigenaar/verhuurder de toegang verschaffen.

– is sprake van van een situatie waarbij blijvende medewerking van een derde nodig is dan is er geen sprake van de “bodem” van de schuldenaar en kan er enkel een safe-loket beslag worden gelegd. De wet rept overigens nergens van een saf-loket maar van een ruimte in huur of gebruik. Dit is geen derde-beslag en de wetgever heeft de art. 444a-b terecht in 1934 ondergebracht in de afdeling van beslag op roerende zaken.

– als de derde de feitelijke macht over de zaak uitoefent is het de vraag of beslag op roerende zaken wel mogelijk is. Dat dit in de praktijk onduidelijk kan zijn blijkt wel uit Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 april 2013[1]. Het ging daarbij om een executie van een auto die op naam stond van een vof waarvan de ouders van de schuldenares de vennoten waren. De schuldenares reed in de auto maar in tegenstelling tot de voorzieningenrechter die allerlei feitelijkheden niet in het voordeel van de vof uitlegde deed het Hof dat wel en constateerde vanuit die benadering terecht dat er sprake was van verzet door de vof, de derde, en dat 461d Rv van toepassing is en het beslag daarom nietig was. Ook in de eerder genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter Midden-Nederland van 10 januari 2014 werd teruggave gelast in verband met het niet naleven van 461d Rv.

In de praktijk zijn nog enkele “mooie” ongelukken bekend: Voorzieningenrechter rechtbank Utrecht 4 april 2012[2] ging over het faillissement Hessing. Het verlof dat zich niet tegen de houders van de verpande zaken richtte werd – tegen hun wil – geëxecuteerd. De voorzieningenrechter die teruggave van de zaken gelastte ging een dogmatisch puntje uit de weg: in 491 ev Rv wordt 461d Rv niet van overeenkomstige toepassing verklaard. In plaats daarvan heeft de wetgever in 499 Rv de eis van ontbreken van goede trouw opgenomen.

In het conservatoire recht is meer mogelijk: in een (helaas) niet gepubliceerde beschikking van de voorzieningenrechter te Amsterdam uit 2008 werd expliciet toegestaan dat zaken bij een derde (een retentor, niet zijnde gerekestreerde) werden meegenomen in het kader van een pandhoudersexecutie. Op 11 november 2003 besliste het Hof Den Bosch in appel[3] dat een verlof voor pandhoudersexecutie ook ten laste van een derde mag worden verleend als deze derde – zoals in casu – bezitter te kader trouw is en tot afgifte verplicht is. Feitelijk is de derde dan geen derde meer maar gerekwestreerde. Hier ontwikkelt zich dus geen probleem omdat de voorzieningenrechter expliciet toestemming geeft of bij de derde binnen te treden of de derde als gerekestreerde accepteert.

Beslagrekesten en daarop verleende verloven voor conservatoire beslagen zijn niet altijd even duidelijk geredigeerd en dat leidde tot een tuchtzaak (eerste aanleg en verzet) tegen een deurwaarder die bij een derde bij diens afwezigheid binnentrad. Het rekest en verlof waren onduidelijk geredigeerd en de beslagleggende deurwaarder, beklaagde in de tuchtzaak, las er verlof in voor zijn handelen. De Kamer voor gerechtsdeurwaarders[4] reageerde scherp:

‘’’De Kamer is van oordeel dat als schuldenaren alleen de in het verzoekschrift genoemde gerekwestreerden (BB) en (CC) en (DD) zijn te beschouwen. Onder hen had het beslag kunnen worden gelegd zoals de gerechtsdeurwaarder heeft gedaan. Klager dient in deze zaak als ‘derde’ te worden beschouwd. Bij klager als derde had de gerechtsdeurwaarder dan ook slechts derdenbeslag mogen leggen overeenkomstig de art. 475 e.v. Rv. In de regeling omtrent het derdenbeslag ontbreekt een bepaling omtrent het binnentreden van een woning. Het “gewone” beslag op roerende zaken die zich onder een derde bevinden kan alleen worden toegepast als de derde daaraan medewerking verleent. Dat is in de wet vastgelegd in artikel 461D Rv. Dit onderdeel van de klacht treft dan ook doel en dient gegrond te worden verklaard“.

Deze vermaning van de kamer die vergezeld ging van een fikse sanctie maakt duidelijk dat overtreding van de in 461d Rv besloten regel ontoelaatbaar is en enkel kan als het verzoekschrift en daarop gegeven verlof de te nemen maatregel tegen de wil van de derde expliciet toestaan.

Een klein kiertje is de deur opengezet in de sfeer van het bewijsbeslag, vide de zesde overweging in het arrest van de Hoge Raad over bewijsbeslag[1]

3.9.10 Indien tijdens de tenuitvoerlegging van het beslagverlof echter redelijke gronden blijken te bestaan om te vermoeden dat de beslagene of de derde digitale bestanden elders dan op een aangetroffen gegevensdrager (bijvoorbeeld ‘ in the cloud ’) bewaart, en dat deze bestanden vallen onder het beslagverlof, dient hij – onverminderd hetgeen hiervoor in 3.3.2 is vermeld – deze bestanden voor de deurwaarder toegankelijk te maken. De rechterlijke toestemming tot beslaglegging omvat in dit soort gevallen immers uit haar aard mede een tot de beslagene of de derde gericht bevel om de noodzakelijke medewerking te verlenen aan de beslaglegging omdat die toestemming anders zinloos zou zijn.

Een klein kiertje want de rechter die het verlof verleent zal de derde uitdrukkelijk moeten benoemen en gelasten mee te werken.

Resume

Rechtstreeks beslag roerende zaken bij een derde heeft vaak de voorkeur, al is het maar om te voorkomen dat de derde een (bewust) onjuiste verklaring aflegt. Werkt de derde mee dan is het altijd wel zo veilig de formulieren ex art. 475 Rv te betekenen want de derde kan te allen tijde bezwaar maken tegen het rechtstreekse beslag. Het derdenbeslag heeft weer als voordeel dat de derde de zaken onder zich moet houden, een plicht die niet bestaat bij rechtstreeks beslag op de roerende zaken.

In de praktijk worden voor de voor de veiligheid vaak 2 beslagen (roerend en derdenbeslag) gelegd.

——————–

[1] Voorzieningenrechter rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 10 januari 2014 RBMNE:2014:31

[2] HR 4 mei 2951, NJ 1951, 525

[3]  ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8908

[4] ECLI:NL:RBUTR:2012:BW0831 en ECLI:NL:RBUTR:2012:BW0837

[5] ECLI:NL:GHSHE:2003:AO1602

[6] Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 10 juli 2015 (ongepubliceerd) 467.2014

[1] HR 13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ9958